Zaterdag 3 december, een dag voor schieters, schoppers, koppers en knokkers. Een dag van vies weer, een vies veld en een vies kloddertje mayo in de snor van Riis na de broodjebalanalyse. Een dag van bloed op de flank, van zweet zonder stank, en van lange broeken op de bank. Kortom zaterdag 3 december was een dag om op oorlogspad te gaan. En niet alleen moesten de heren van Odysseus Heren 2 de oorlog verklaren aan de Eemdijkers, nee, om mee te draaien boven in de competitie moesten ze deze oorlog winnen.
Sportpark de vinken, het soort sportpark waar paardenmeisjes voor het eerst in aanraking komen met de buitenwereld, waar de kantinejuffrouw met een lach je zwarte water inschenkt en waar Sinterklaas op je wacht als je het 1 uur en 45 minuten weet uit te houden op een hardloopbaan. Het is ook de plek van ons warme onthaal. De walm van paardenmest die over de kasseinen richting de kantine rees maakte het echt een stukje warmer.
Generaal, Kolonel en Majoor (Caspar, Sietske en Tycho) stuurde de volgende soldaten het veld in (v.a.n.v.v.r.n.l.) Erik, Didier, Japp, Nick (gefeliciteerd nog kerel), Blonde Stagge, Juul, Nog Blondere Stagge, Golden Boy, Jaron, Joost, Dennis. Net zoals de Verenigde Staten begonnen de Odysseanen aanvallend, opzoek naar een vroege treffer. Er zat voldoende diepte in het spel en Joost wist af en toe een schot te lossen. Er begon na 10 minuten echter iets te veranderen tussen de 4 lijnen, die op zich zelf weer omringt werden door een hardloopbaan. Misschien was het de afleidende mijter van Sinterklaas die langs de lijnen stond, misschien was het ’t knollenveld wat de schoenen vast liet sijpelen in het oorlogsterrein en de mannen terug de grond in trok. Wat het ook mocht zijn, het begon er op te lijken dat de mannen wilskracht, passie en motivatie verloren naarmate de eerste helft verstreek. En op dat moment, wanneer alles eventjes niet meer lijkt te lopen en de poorten naar een goal dicht lijken te gaan kan er maar 1 ding gebeuren. En precies dat is wat er gebeurde. 1-0 achter.
Op de bank was weinig sfeer te vinden. Riis wist met moeite af en toe een grapje van onder z’n snor te toveren. Ysbrand zat opvallend stil op de bank met een dekentje over de tenen. Arnon was een groter deel van zijn tijd als bankzitter aan het warmlopen dan daadwerkelijk zijn taak uit te voeren, bankzitten. Nelis was niet in de buurt van de bank te vinden, deze was alvast aan het inkoppen aan de andere kant van het veld als vlagger. En de schrijver van dit stuk was zich stilletjes aan het